- gêner
- gêner [zĵennee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 hinderen ⇒ belemmeren, lastig vallen, in de weg staan, storen2 in verlegenheid brengen♦voorbeelden:1 le froid ne me gêne pas • ik kan goed tegen de kouest-ce que la fumée vous gêne? • hebt u last van de rook?si cela ne vous gêne pas • als u er geen bezwaar tegen hebtcela vous gênerait de me prêter cent francs? • vind je het vervelend om mij honderd frank te lenen?être gêné pour respirer • moeilijk adem kunnen halencela vous gêne que … 〈+ aanvoegende wijs〉 • komt het ongelegen als …2 se sentir gêné • zich niet op zijn gemak voelen¶ être gêné à la fin du mois • krap zitten aan het eind van de maandII se gêner 〈wederkerend werkwoord〉1 zich generen ⇒ in verlegenheid zijn2 elkaar hinderen♦voorbeelden:1 ne vous gênez pas pour me téléphoner si tard! • je kunt me gerust zo laat opbellen!faites comme chez vous, ne vous gênez pas! • doe maar alsof je thuis bent, ga gerust je gang!〈schertsend〉 ne vous gênez pas! • wel ja, je gaat je gang maar!v1) belemmeren, hinderen2) in verlegenheid brengen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.